Al sinds mensenheugenis is de gele trui het symbool van de Tour de France. Zelfs een leek weet wat de gele trui betekent en juist daarom is het misschien ook wel zo’n begeerd kledingstuk. Heel wat renners hebben naam gemaakt door de gele trui te veroveren. Grote kampioenen, maar ook kleinere renners danken hun bekendheid aan de “maillot jaune”. In de loop der jaren werden tal van oude waarden opgeofferd aan de commercie van de Tour de France, maar de gele trui heeft alle stormen doorstaan.
Op 19 juli 1919 werd voor de start van de elfde Tour-etappe van Grenoble naar Genève de eerste gele trui uitgereikt aan de Fransman Eugène Christophe, die op dat moment de leiding had in het individueel klassement. Het idee van een gele trui was ontstaan op aandringen van enkele journalisten. Zij waren van mening dat de leider in de wedstrijd beter herkenbaar diende te zijn. Henri Desgrange koos voor een gele trui, omdat zijn blad l’Auto, dat de Tour de France organiseerde, op geel papier werd gedrukt. Zonder dat Desgrange het op dat ogenblik goed besefte, was deze trui de beste en meest invloedrijke ontdekking voor de verdere ontwikkeling van de Tour de France.
De “oude” Eugène Christophe was de eerste man in de geschiedenis, die de “maillot jaune” om de schouders kreeg. Cri-Cri was helemaal niet zo blij met de gele trui, die toen nog niets in het laatje bracht. “Nu kunnen mijn concurrenten me al op kilometers afstand zien. Ze zullen er alles aan doen om mij los te rijden”, besefte Christophe die eindelijk op weg leek naar een Tourzege, want hij slaagde erin om ook in de Pyreneeën en de Alpen de leiding vast te houden. Eugène Christophe reed in de Tour van 1919 tien dagen aan de leiding van het klassement, waarvan vier dagen in de gele trui. De Belg Firmin Lambot was zijn grootste belager en in de voorlaatste rit van Metz naar Duinkerken trok de Waal ten aanval. In een hels weer deed Lambot een wanhoopspoging. Christophe ging in de achtervolging en vocht op leven en dood voor het behoud van zijn trui. In de buurt van Valenciennes sloeg het noodlot weer toe voor Eugène Christophe. Bij het binnenrijden van Valenciennes kwam hij op de glibberige keien ten val, waardoor de vork van zijn fiets brak. Omdat hij eigenhandig de fiets moest repareren verloor hij ruim twee uur. De Tourzege ging daardoor naar de niet zo opvallende Firmin Lambot, die niettemin een zeer regelmatige Ronde had gereden. Het spreekt voor zich, dat Eugène Christophe als eerste gele trui-drager bij het chauvinistische Franse publiek een ongekende populariteit had verworven.
Met de gele trui had Henri Desgrange een vondst gedaan, die verstrekkende gevolgen zou hebben. In die jaren was iedere renner nog een pure individueel en daardoor moest de gele trui-drager het in zijn eentje opnemen tegen alle andere concurrenten. De renners hadden aanvankelijk dan ook een gruwelijke hekel aan dat gele ding. Wie in de eerste dagen met de gele trui werd opgescheept, kon er vanuit gaan, dat hij door de tegenstanders murw zou worden gereden. Pas later zouden ook de renners de gele trui gaan waarderen. In 1940 overleed Henri Desgrange, de stichter van de Tour de France. Ter nagedachtenis aan Desgrange werden zijn initialen op de gele trui geborduurd. In 1985 werd helaas van deze traditie afgeweken en werd deze commercieel interessante ruimte op het tricot te gelde gemaakt. Pas in 2003 werd ter gelegenheid van de jubileum-Tour de gele trui weer voorzien van de initialen van de stichter van de Tour de France.
In 1947 zorgde Jean Robic voor een geweldige stunt door pas in de allerlaatste etappe de gele trui te veroveren. De Breton reed dat jaar zeer wisselvallig. Hij won weliswaar de vierde etappe naar Straatsburg, maar telde op dat moment toch al een achterstand van zeven minuten. Nadat hij ook de rit van Lyon naar Grenoble had gewonnen, kreeg de kleine klimmer in de Alpenritten enkele flinke dreunen. Aan de voet van de Pyreneeën bedroeg zijn achterstand daardoor bijna vijfentwintig minuten. “En toch win ik deze Tour”, hield de Breton koppig vol. In de rit van Luchon naar Pau gaf Robic een gave demonstratie. Hij kwam als eerste boven op de Peyresourde, de Aspin, de Tourmalet en de Aubisque en arriveerde in Pau met een voorsprong van elf minuten op gele trui-drager René Vietto. Enkele dagen later verkleinde Robic zijn achterstand in een individuele tijdrit over 139 kilometer. Pierre Brambilla werd die dag de nieuwe leider en Robic had nog een achterstand van bijna drie minuten. Iedereen hield al rekening met een Tourzege van Pierre Brambilla, totdat Jean Robic in de laatste etappe van Caen naar Parijs ten aanval trok. Honderddertig kilometer voor Parijs, op een lange helling, nam Robic het initiatief en Brambilla kon hem met moeite volgen. Plots versnelde Eduard Fachleitner, die op een vijfde plaats stond geklasseerd. Als een schicht schoot hij voorbij Robic, die nog net kon aanpikken. Brambilla verloor steeds meer terrein en werd uiteindelijk afgeslacht door het duo Robic-Fachleitner. Meer dan zestien minuten verspeelde de gele trui-drager op Robic, die in het volgeladen Parc des Princes een ovationeel applaus kreeg en gehuldigd werd als eerste na-oorlogse Tourwinnaar.
Wim van Est schreef in 1951 historie door als eerste Nederlander de gele trui te veroveren. “IJzeren Willem” reed dat jaar als enige Nederlander een goede Tour en bezette na elf ritten een redelijke plaats in het klassement. In de twaalfde etappe van Agen naar Dax over 185 kilometer maakte Wim van Est samen met zijn ploegmakker Gerrit Voorting deel uit van een kopgroep van tien man. Het tiental had een flinke voorsprong genomen, die op een bepaald moment zelfs meer dan tien minuten bedroeg. In de sprint voor de etappezege werd Wim van Est door Gerrit Voorting in een ideale positie gemanoeuvreerd. Het werk van zijn ploegmaat werd door Van Est royaal in een etappezege verzilverd. Tot ieders verrassing was de voorsprong van de kopgroep groot genoeg om Van Est als eerste Nederlander in de gele trui te hijsen. Het Toursucces zorgde in Nederland voor een golf van enthousiasme.
Het feest was echter maar van korte duur, want de volgende dag stond er een zware Pyreneeënrit op het programma van Dax naar Tarbes over 201 kilometer. De renners moesten daarbij onder andere de Col d’Aubisque bedwingen. Voor Wim van Est was het de kennismaking met het hooggebergte, want de renner uit St.Willebrord had nog nooit een col gezien. Wim van Est moest bij de beklimming van de Aubisque al snel lossen, maar de onverzettelijke gele trui-drager knokte door. Op de top telde hij een achterstand van ruim drie minuten, maar er volgde nog een lange afdaling van 100 kilometer naar Tarbes. In het gezelschap van de beroemde daler Fiorenzo Magni stortte Van Est zich in de afdaling.
Als een duivel nam hij roekeloos de venijnige bochten. Plots maakte de weg een scherpe bocht en op volle snelheid naderde Van Est de verraderlijke haarspeldbocht. Hij kwam in het losse grint terecht en verloor de macht over het stuur. Wim van Est schoof wel dertig meter over de grond. Hij wilde echter van geen opgeven weten en greep vastberaden zijn fiets en reed met bebloede armen, ontvelde benen en een gescheurde broek en gele trui verder. Hij wierp zich opnieuw als een steen naar beneden om de opgelopen achterstand weer goed te maken. Hij ontwikkelde daarbij een ongelooflijk hoge snelheid, waardoor hij bij een volgende haarspeldbocht te laat in de remmen kneep en rechtdoor het ravijn in reed. Met aaneengeknoopte banden werd Van Est naar boven gehesen. Hij wilde weer verder rijden, maar Pellenaars wist hem te overtuigen, dat hij beter naar het ziekenhuis kon gaan. Achteraf bleek, dat de “Beer van het Heike” helemaal niets mankeerde. “Mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep nog”, was de reclameboodschap, die daarna door Wim van Est uitgedragen werd.
In de vijftiger jaren was Kees Pellenaars erg succesvol met zijn Tourploeg. De gele trui was regelmatig in het bezit van de Nederlanders, die echter zelden een gooi naar de eindzege konden doen. Woutje Wagtmans kwam er in 1955 met een vijfde plaats in het eindklassement nog het dichtst bij. In 1956 had de Brabander een goede kans om als eerste Nederlander de Tour te winnen. Voor de start van de vijftiende rit vanuit Montpellier naar Aix-en-Provence had Wagtmans nog één minuut en dertien seconden achterstand op leider Jean Adriaenssens. In Aix won de Fransman Thonin de sprint van een zestal, dat veertien seconden voorsprong had op de groep, waarin Wagtmans als dertigste over de lijn ging. Toch mocht de Brabander de gele trui aantrekken, omdat Adriaenssens ver was teruggevallen.
Met hand en tand verdedigde Wagtmans het gouden erekleed, met de initialen van Henri Desgrange. In de rit naar Gap was er voor Wagtmans nog geen vuiltje aan de lucht, maar in de eerste Alpenetappe van Gap naar Turijn moest hij al diep in zijn reserve tasten. Met steun van Leo van der Pluijm slaagde Wout erin om zijn gele trui te redden. In de gloeiende hitte trotseerde hij alle aanvallen, maar de volgende dag kreeg Wagtmans de rekening gepresenteerd. Charly Gaul kreeg het weer eens op zijn heupen en maakte er in deze zware bergrit een ware machtsdemonstratie van. Wout Wagtmans verloor in deze rit ruim zestien minuten op Gaul en meer dan acht minuten op Roger Walkowiak, die daardoor de gele trui van de Nederlander kon overnemen.
De positie van Walkowiak werd in de laatste etappes nog maar zelden in gevaar gebracht, terwijl Wout Wagtmans nog verder terugviel en uiteindelijk met een zesde plaats tevreden moest zijn. Een unieke kans om de Tour de France te winnen had hij uit zijn handen laten glippen.
De Hollanders stonden in de jaren vijftig vooral te boek als vrijbuiters, die de aanval niet schuwden.
Dat leverde heel wat ritzege’s op, maar ook gele truien voor Wim van Est, Woutje Wagtmans en Gerrit Voorting.
In de zestiger jaren leek in Ab Geldermans een potentiële Tourwinnaar schuil te gaan. De Beverwijker,
die in 1962 twee dagen de gele trui droeg, offerde zich echter volledig op voor Jacques Anquetil, die in die dagen
de dienst uitmaakte in de Tour. Verder dan een vijfde plaats in het eindklassement kwam Geldermans dan ook niet.
In 1968 zou de voormalige knecht van Jacques Anquetil toch het zoet der overwinning smaken, want dat jaar was hij ploegleider van de Nederlandse ploeg en leidde hij Jan Janssen naar de Tourzege. Net als Jean Robic droeg Jan Janssen in de Tour geen enkele dag de gele trui. Aanvankelijk zag het er voor de Nederlandse ploeg helemaal niet zo rooskleurig uit, want na de eerste Pyreneeënrit waren nog maar vier Nederlanders in de strijd. Bovendien raakte Jan Janssen in de rit over de Aubisque en Tourmalet nogal wat achter op een groot aantal concurrenten. Twee dagen later zorgde hij echter voor een morele opkikker door in Canet-Plage de rit te winnen. In de Alpenritten hield Janssen bewonderenswaardig stand. Hij sloop in het algemeen klassement steeds verder naar voren en na de bergritten was zijn achterstand op Herman van Springel nog maar zestien seconden. In de afsluitende tijdrit trok de Nederlander verrassend aan het langste eind. Hij won niet alleen de tijdrit, maar maakte ook zijn achterstand op Van Springel ruimschoots goed. Jan Janssen was daarmee de eerste Nederlandse Tourwinnaar, waardoor heel Nederland plots in de ban van de wielersport was.
Joop Zoetemelk, die in 1970 als Tourdebutant op een tweede plaats beslag wist te leggen, won pas in 1980 de Tour de France. Toch droeg de man uit Rijpwetering al eerder de gele trui. In 1971 droeg hij één dag de “maillot jaune”. De volgende dag sloeg Luis Ocana verpletterend toe, waardoor de Spanjaard het leidersshirt over kon nemen van de Nederlander. In 1973 won Joop Zoetemelk de proloog in Scheveningen en droeg hij weer één dag de gele trui. In 1978 was Zoetemelk vier dagen leider en in 1979 zes dagen. Twee jaar achtereen moest hij echter het onderspit delven tegen Bernard Hinault. In 1980 waren de rollen echter omgedraaid. Toen Hinault na een zware bergrit de strijd staakte, omdat kniepijnen ondraaglijk werden, nam Joop Zoetemelk de gele trui van de Fransman over. Tien dagen lang droeg de Raleigh-kopman het gouden tricot en in Parijs kon hij als tweede Nederlandse Tourwinnaar worden gehuldigd. In het klassement van Nederlandse gele trui-dragers is Joop Zoetemelk onbetwist leider. Tweeëntwintig dagen droeg hij de gele trui.
Tot nu toe zijn er slechts vier renners geweest, die de hele Tour de gele trui droegen. De Italiaan Ottavio Bottechia was in 1924 de eerste renner, die vanaf de start tot en met de finish de gele trui in zijn bezit had. Bottechia won de rit van Parijs naar Le Havre met een voorsprong van een kwartier en verdedigde in het verdere verloop van de Tour de gele trui met verve. Hij won in totaal vier ritten en vooral in de Pyreneeën was hij niet te stuiten. Bottechia maakte er een slagveld van en reed zijn tegenstanders in de rit over vier Pyreneeëncols op een achterstand van zestien minuten. In Parijs telde hij een voorsprong van ruim 35 minuten op de Luxemburger Nicolas Frantz.
Diezelfde Nicolas Frantz herhaalde in 1928 deze stunt van Bottechia. Een jaar eerder had de Luxemburger de Tour ook al op zijn naam geschreven, maar in 1928 was er helemaal geen kruid tegen hem opgewassen. Hij won de eerste rit van Parijs naar Caen en beheerste daarna met zijn Alcyon-ploeg het verdere verloop van de Ronde. In totaal won deze ploeg met renners als André Leducq, Julien Vervaecke en Maurice de Waele elf ritten in deze Tour. Deze ploeg drukte daardoor een zwaar stempel op het verloop van de Tour, die een vrij mat verloop kreeg. Nicolas Frantz won zelf vijf etappes en ging in de eindstand zijn ploegmakkers Leducq, De Waele, Mertens en Vervaecke vooraf.
Romain Maes was in 1935 de derde renner, die er in slaagde om vanaf de eerste dag de gele trui in zijn bezit te hebben. Maes won de etappe van Parijs naar Lille. De volgende etappes moest de Belg alle zeilen bijzetten om zijn gele trui te houden. Vooral in de Alpenritten had hij het erg moeilijk, toen de Italianen een geweldig offensief ontketenden. Ook in de Pyreneeën kwam Romain Maes in de problemen, doordat hij zo ziek was als een hond. De Belg hield echter kranig stand en kon vooral in de vlakke etappes zijn voorsprong weer verder uitbouwen. Door ook de slotrit nog te winnen gaf hij zijn Tourzege extra glans.
Jacques Anquetil won in 1957 voor de eerste maal de Tour de France. De Fransman zou in de loop der jaren heel wat Tourrecords aan flarden rijden of evenaren. Anquetil veroverde in 1961 ook op de eerste dag de gele trui en hij stond die niet meer af. In de bergritten kon de Fransman de schade beperken, waarna hij in de laatste tijdrit over 74,5 kilometer overtuigend kon toeslaan.
Unicum
André Darrigade zorgde weer op een andere wijze voor een unicum. Dédé was vier jaar op rij tijdens een Tour de eerste gele trui-drager. In 1956 won hij de eerste etappe in Luik, in 1957 in Granville, in 1958 in Gent en in 1959 in Metz. In 1961 won Darrigade weer de eerste etappe, maar dat jaar werden er op de eerste dag twee ritten verreden. Pas na het tweede deel, een individuele tijdrit, werd de eerste gele trui uitgereikt. Die trui kwam dus terecht bij Anquetil.
In de loop der jaren zijn er heel wat renners geweest, die door het dagenlang dragen van de gele trui uit de anonimiteit traden. De Duitser Didi Thurau is daarvan misschien wel het bekendste voorbeeld. Thurau was in 1977 nog een aanstormend talent in de Raleigh-ploeg van Peter Post. Al in de proloog te Fleurance deed de jonge Duitser een geslaagde greep naar de gele trui. In de Pyreneeën hield Thurau knap stand en ook in de tijdritten stond de Frankfurter zijn mannetje. Pas na negentien dagen, in de etappe naar Alpe d’Huez moest Thurau zijn gouden erekleed afstaan. Met vijf ritzeges en een vijfde plaats in het eindklassement had Didi Thurau zijn naam gevestigd. Er werd hem een grote toekomst als ronderenner voorspeld en in eigen land werd hij als een afgod toegejuicht. Helaas heeft de stijlvolle Duitse flyer die beloften nooit kunnen inlossen. Hij won nog wel grote wedstrijden, maar manifesteerde zich vooral als zesdaagserenner. In de Tour was nimmer meer een hoofdrol voor hem weggelegd.
Er zijn nog meer voorbeelden van renners, die door het langdurige bezit van de gele trui bekend werden, zoals
de Belg Rudy Pevenage in 1980. Hij reed toen acht dagen in de gele trui. De Fransman Vincent Barteau droeg
in 1984 twaalf dagen het leidersshirt.
Eddy Merckx is veruit recordhouder gele trui-drager. De Belgische kannibaal werd maar liefst 96 maal in de gele trui gestoken. De vijfvoudige Tourwinnaar was trouwens op vele fronten een recordman. Zo won hij in zijn eerste Tour acht etappes. Alleen Pélissier was er voor hem in geslaagd om in één Tour acht ritten te winnen. In totaal won Eddy Merckx 34 etappes in de Tour. Bij z’n debuut in 1969 won Merckx niet alleen het eindklassement, maar ook het punten- en bergklassement alsmede het combinatieklassement.
Eén ding hebben alle gele trui-dragers met elkaar gemeen. Door het dragen van de gele trui staken zij uit boven het gemiddelde niveau van de Tourrenners. Hun namen staan voor eeuwig in de analen van de Tour de France gegrift en roepen bij menig wielerliefhebber een vorm van herkenning op. Daarmee heeft wijlen Henri Desgrange zijn doel volop bereikt.